Geschreven door Dyami Millarson
Hoogmoed is het om te denken dat wij als moedertaalsprekers geen Nederlands hoeven te leren. Mijns inziens is er in den grond geen verschil tussen Nederlands leren als moedertaal en Nederlands leren als vreemde taal; ik geloof dat het onderscheid tussen vreemde taal en moedertaal eigenlijk een hersenspinsel is dat diep in onze westerse cultuur genesteld is. Desalniettemin heeft het wel zin om te spreken over ‘de taal die wij van jongs af aan geleerd hebben’, d.w.z. de taal van onze jeugd. Onze jeugdtaal is geen voltooid product en het is zeker niet bevorderlijk het als zodanig te beschouwen; de taal die wij van jongs af aan geleerd hebben is vaak niet de beste, maar het is wel een goede basis. Een goed begin is het halve werk. Leren is gewoon doen en later kan men doorbouwen op de basis die gelegd is. Na gewoon domweg te doen kan men door het beredeneren van de taal de puntjes op de i zetten; eerst dom uitvoeren, daarna goed beredeneren, dat is de beste aanpak voor taal. Vroeger sprak ik niet hetzelfde Nederlands als nu. Veel heb ik door de jaren heen geleerd doordat ik nadat ik de basis geleerd had de taal begon te beredeneren:
- Ik gebruik nu andere woorden dan vroeger. Mijn woordenschat is groter en ouder geworden. Mijn levensdoel is het om de woordenschat overgeleverd uit de negentiende eeuw en in mindere mate de zeventiende eeuw in ere, stand en leven te houden. Ik ben dus altijd – meestal zonder er echt bewust bij stil te staan – op zoek naar vergeten, oude woorden en ik doe pogingen om het gebruik dezer woorden nieuw leven in te blazen door ze gewoonweg te gebruiken. Door oude, vergeten woorden te gebruiken leer ik immers zelf ook het juiste gebruik zulker woorden.
- Mijn woordgebruik is doelmatiger geworden. Ik weet nu beter hoe ik woorden moet inzetten om het doel dat ik voor ogen had te bereiken. Vaak zie ik een bepaald abstract denkbeeld in mijn hoofd en wanneer ik dit onder woorden moet brengen, weet ik te beredeneren welke woorden het beste passen om de oorspronkelijke sfeer (d.w.z. de gevoelswaarde of lading) van mijn denkbeeld of zinnebeeld weer te geven. Duidelijke uitdrukking is een kunst.
- Mijn taalgebruik is met opzet beperkt; om wille der duidelijkheid vermijd ik bepaalde woorden in mijn taalgebruik. Mijzelf weerhouden van het gebruik van bepaalde woorden is een vorm van redekundig beredeneerde zelfbeheersing. Als hoogste doel der redekunst beschouw ik duidelijkheid in uitdrukking; de boodschap moet overkomen op anderen, en door verschillende woorden uit te proberen kan men leren hoe de boodschap op anderen overkomt en desgewenst kan men de wijze van uitdrukking aanpassen.
- Mijn leestekengebruik is mettertijd veranderd. De grootste verandering heeft zich rond 2010 voorgedaan toen ik een negentiende-eeuwse tekst overschreef. Ik was zomaar op het idee gekomen om een 19de-eeuwse tekst over te schrijven en wat ik daarvan geleerd heb heeft mij voor de rest van mijn leven veranderd. Als je andermans taalgebruik onder de knie wil krijgen, dan is overschrijven echt een aanrader. De leerwaarde van overschrijven wordt alom onderschat.
- Mijn uitspraak oftewel tongslag (accent) is bijzonder veranderd. Van jongs af aan sprak ik met de Gooise r. Eigenlijk sprak ik twee soorten r uit: ik sprak een huig-r uit aan het begin van lettergrepen en een Gooise r aan het einde van lettergrepen zoals tegenwoordig gemeengoed is onder de jeugd van Driebergen-Rijsenburg en de provincie Utrecht (al zal men bij enige jongeren wel de tongpunt-r kunnen horen). Inmiddels spreek ik een tongpunt-r uit. Meestal is de klank stemhebbend en getrild, maar soms is het stemloos onder invloed van andere stemloze medeklinkers aan het einde van woorden. Soms spreek ik in intervocale positie ook wel een tap-r uit zoals in het Koreaans of Japans, maar meestal is het een licht getrilde r. Vroeger sprak ik de n aan het einde van woorden niet uit, maar nu spreek ik de n in de regel altijd uit met uitzondering van de tussen-n in enige samengestelde woorden waar eigenlijk geen n geschreven hoort te worden: hondenhok bijvoorbeeld hoort hondehok te zijn. Het achtervoegsel -ig spreek ik als -ig uit, ik spreek het dus niet uit met een sjwa. De eerste en laatste lettergreep van ‘dergelijk’ spreek ik eveneens zonder sjwa uit; ik spreek het uit als ‘der gelijk’. Therapeut, euthenasie, enz. spreek ik uit als therapuit, uithenasie, enz. Ik leg de klemtoon op de tweede lettergreep van catalogus, d.w.z. catálogus en niet catalógus. De ou spreek ik anders uit dan de au, namelijk zeg ik echt òu en ik zeg echt àu. Derhalve klinkt bij mij ‘gouw’ anders dan ‘gauw’. De w in ‘murw’ en ‘erwt’ spreek ik bijna als de bilabiale (met twee lippen uitgesproken) Engelse w uit. Vergelijk de bilabiale w in ‘kwaliteit’ en ‘kwantiteit’. Ik spreek de w in het algemeen uit als de Spaanse v/b die in het internationaal fonetisch alfabet weergegeven wordt als [β] – deze klank is minder uitgesproken dan de Engelse [w]. De eind-g klinkt bij mij anders dan de ch, namelijk de eerste is velaar [x] en de laatste is uvulaar [χ]. De g aan het begin van lettergrepen spreek ik gewoonlijk uit als [γ], wat de stemhebbende tegenhanger is van de stemloze [x].
- Mijn kennis van spraakleer is verruimd. Mettertijd heb ik de oude naamvallen en verbuigingen van de 19de-eeuwse Nederlandse taal mij eigen gemaakt. De 4de en 3rde naamval heb ik niet in mijn algemeen dagelijks taalgebruik opgenomen, maar als ik een kans zie om het in versteende uitdrukkingen te gebruiken, zal het niet nalaten. Echter, de 2de naamval is nog springlevend in mijn taalgebruik en komt veelvuldig voor. Ik gebruik dus bewust nog ‘der’ en ‘des’ zowel in spreek- als schrijftaal. Eveneens maak ik onderscheid tussen ‘hen’ (2de naamval) en ‘hun’ (3rde naamval) in schrijftaal; in spreektaal gebruik ik vaak ‘ze’ of ‘hen’ voor beide, alhoewel ik een enkele keer wel ‘hun’ gebruik als 3rde naamval indien ik echt bij een gesproken zin bewust stilsta. Met deze basis is er een kans dat ik op een dag ernaartoe groei om ook het hen/hun-onderscheid in spreektaal te maken; als dit gebeurt, dan zal het een natuurlijk proces zijn dat jaren ingenomen heeft. Het duurt altijd een lange tijd totdat men tot een bepaald punt komt in zijn taalontwikkeling. Ik gebruik verder de vormen ‘woei’, ‘ried aan’ en ‘ervoer’ in plaats van ‘waaide’, ‘raadde aan’ en ‘ervaarde’. Zelf schrijf ik ‘gestofzuigd’ omdat dit officieel voorgeschreven wordt, maar eigenlijk ben ik er niet op tegen dat dit een sterk werkwoord wordt en daarom keur ik ‘gestofzogen’ niet af (sterke werkwoorden zijn namelijk bijzonder Nederlands/Germaans erfgoed en daarom moedig ik de ontwikkeling van nieuwe sterke werkwoorden aan). In het enkelvoud maak ik onderscheid tussen vrouwelijke en mannelijke zelfstandige naamwoorden. Derhalve verwijs ik naar ‘taal’ met ‘haar’, ik zeg nooit ‘hem’ als ik naar het woordje ‘taal’ verwijs, hoogstens laat ik mezelf de vrijheid om ‘het’ te zeggen maar liever zeg ik toch ‘haar’, wat mooier klinkt in mijn oren dan zowel ‘het’ als ‘hem’. Gevoelsmatig weet ik redelijk goed in te schatten of een woord mannelijk of vrouwelijk is; op de dag voelde ik dit gewoon plotseling bij mezelf en begon ineens stelselmatig onderscheid te maken in de geslachten van enkelvoudige zelfstandig naamwoorden door middel van voornaamwoorden in de 4de/3rde naamval (hem/haar). Overigens gebruik ik de 2de naamval van het betrekkelijk voornaamwoord wie en maak ik onderscheid tussen wiens en wier. Ik gebruik dat laatste zowel voor het vrouwelijk enkelvoud als het meervoud dat in principe geen geslachtsonderscheid kent in het Westgermaans: de vrouw wier kinder, de zeelieden wier bazen, enz. Ik moet soms wel de verleiding weerstaan om niet de 4de-naamvalsvorm ‘wien’ te gebruiken omdat wie gevoelsmatig als hetzelfde als een persoonlijk voornaamwoord ervaar waar wel naamvalsonderscheid gemaakt hoort te worden, maar als ik de 4de naamval invoer voor het betrekkelijk voornaamwoord dan zou ik dat eigenlijk ook voor het lidwoord moeten doen (zoals men rond de jaren ’50 en ’60 nog placht te doen); desalniettemin heeft het Engels het onderscheid who/whom ondanks het feit dat er in de regel niet zulk naamvalsonderscheid gemaakt wordt met het lidwoord ‘the’ (al heb ik wel het onderscheid the/them (doorgaans ’em) gehoord in bepaalde Amerikaanse spraakvormen, bijv. I saw ’em chickens today). Ik zeg altijd -lieden in het meervoud van woorden als timmerman, zeeman, enz. Afhankelijk van de context zeg ik ofwel volken ofwel volkeren, toch het liefst zeg ik volkeren wanneer het maar kan; ik zeg echter bijvoorbeeld nooit lammen of runden maar altijd lammeren en runderen. Ik zeg altijd ‘het toilet’, ‘deze keer’ in plaats van ‘de toilet’, ‘dit keer’. Een betekenisonderscheid maak ik tussen ‘vergeten hebben’ (= niet meegebracht hebben) en ‘vergeten zijn’ (= niet herinnerd hebben). De Nederlandse conjunctief is bij mij springlevend in het enkelvoud: men vergelijke, men denke, enz. Ik maak onderscheid tussen ‘zodat’ (gevolg) en ‘opdat’ (bedoeling). Eveneens maak ik onderscheid tussen ‘als’ (gelijkstellend) en ‘dan’ (onderscheidend): Ik ben zo groot als hij, ik ben groter dan hij (niet als hij). Vroeger gebruikte ik veelal ‘als’ in plaats van ‘dan’ en dit heb ik mezelf afgeleerd; zoals ik eerder al vermeld heb, leren wij van jongs af aan niet de beste taal en moeten we later zelf de taal beredeneren om een groeiproces te bereiken en voor onszelf het beste eruit te halen. Goede taalbeheersing is in ons eigen belang en daarom is een arrogante houding dat wij alles al weten omdat wij moedertaalsprekers zijn of omdat wij Nederlands op school grekegen hebben niet goed; het leerproces is levenslang.
- Ik heb een grote oplettendheid ontwikkeld met betrekking tot de spelling van woorden en ik heb belangstelling voor de gedachte achter spellingsregels. Ik heb altijd aandacht voor werkwoorden om dt-fouten te voorkomen; ik vind het inmiddels leuk om hieraan aandacht te besteden omdat het laat zien dat mijn spelling goed beredeneerd is en dat ik aandacht voor detail heb. Ik vind het immers belangrijk dat mijn teksten wat spelling betreft goed verzorgd zijn. Ik schrijf het woord ‘westers’ nooit met hoofdletter, zoals het in het Nederlands hoort. Door Engelse invloed schrijven mensen soms ‘Westers’. Evenzo let ik erop dat ik altijd woorden aan elkaar spek indien zij als 1 geheel genomen dienen te worden: socialezekerheidswet is een woord en het is niet sociale zekerheidswet. Naar analogie van het genoemde voorbeeld schrijf ik vaker bijvoegelijk naamwoorden aan zelfstandig naamwoorden indien ik dat gewenst acht vanuit spraakkundig oogpunt.
- Mijn streven is een oudtijdse zinsbouw; mijn Nederlandse zinsleer (syntaxis) is gegrond op die van de negentiende eeuw. Waar ik de keuze heb om het gezegde voor of achter het voltooid deelwoord te plaatsen in bijzinnen verkies ik dikwijls om het gezegde achter het deelwoord te plaatsen; hier gaat mijn voorkeur naar uit, en dit geeft mijn zinnen een enigszins klassieke timbre. Het Duits en Fries hebben ook dezelfde woordvolgorde; dit wist ik vroeger niet, maar ik had al wel door dat mijn voorkeur de oudere woordvolgorde was.
- Mijn spreekwoordenkennis breidt zich verder uit. Ik doe mijn uiterste best om zoveel mogelijk spreekwoorden te leren. Spreekwoorden zijn een schat aan cultuurhistorische kennis die niet verloren mag gaan. Het verlies van cultuurhistorische context is het gevolg van het vergeten van onze spreekwoorden. Soms vinden mensen bepaalde spreekwoorden afgezaagd, maar ik vind dat wij ze gewoon erin moeten houden, want niet iedere cultuur is gezegend met een zo grote schatkamer met spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden als de Nederlandse.
I love all of your beautiful photos of the Netherlands!
LikeLiked by 2 people
Thank you so much. I really enjoy documenting the beautiful scenes I see in the Netherlands and Frisia.
LikeLiked by 1 person
We were there in June and did the Love Canal Cruise. It was very interesting. We were on a Viking River Cruise. Thank you so much for your views and likes on my site.!
LikeLike
Schrijf je dan juist als in het 19de eeuw? Ik kan het Hoogduits van de 18de eeuw schrijven, maar ik moet heel goed opleten. Heeft men dan ook de ‘w’ als [β] gezegt? En hoe zeg je de ‘u’? En lees je veel oude boeken? Ik moet ook veel spreuken leren, om dat ik ze voor mijn vertaling van de Negerhollandse grammatica nodig heb.
LikeLiked by 2 people
Soms moet ik de boek ‘Historische dialectologie’ van Jan Goosens lezen.
LikeLike