Geschreven door Dyami Millarson

Alhoewel het Wangeroogs dood was voordat ik het eigen gemaakt had om weer te spreken en schrijven als een levende taal, voelt het voor mij alsof het Wangeroogs altijd voortleefde. Ik voel mij niet eenzaam als spreker van het Wangeroogs, maar ik voel juist dat ik vergezeld wordt; ik voel namelijk de zielen of geesten die achter de taal schuilen. Doordat ik de taal mezelf aangeleerd heb, voelt het als dat ik in aanraking gekomen ben met de zielen achter de taal, zeg maar de Wangerooger zielengemeenschap. Dit gevoel mag men wat mij betreft metaforisch of letterlijk opvatten, het doet niet af aan wat ik hier beschrijf. Van oudsher heeft de mens het gevoel dat een vloek kan rusten op schatten die op grafplaatsen te vinden zijn. De Germanen geloofden vroeger dat geestelijke entiteiten schatten bewaakten en dat er toestemming gevraagd hoorde te worden om van deze schatten, zoals bijvoorbeeld een zwaard van een overleden strijder, gebruik te mogen maken. Grafdiefstal kwam bij de Germanen uiteraard voor, maar dit ontwaakte ook de beschermende geesten.
Het Wangeroogs is een schat die door zijn eigen zielengemeenschap beschermd wordt, anders gesteld, het Wangeroogs is een voorouderlijk object dat door de oude sprekers bezeten wordt aangezien het voor hen eigen is en hun eigendom is sinds mensenheugenis. Men kan door de taalgeest van het Wangeroogs gedragen worden of niet. De zielen kunnen namelijk voor of tegen je zijn, zoals bij een levende gemeenschap: als men doet wat de levende taalgemeenschap zint, dan zal de gemeenschap hem gunstig gezind zijn. Zo voelt het ook met het Wangeroogs. Het Wangeroogs is meer geestelijk omdat de fysieke gemeenschap eerder verdwenen is, waardoor de kracht van de gehele gemeenschap rust op het individu dat de taal aangeleerd heeft; dit is zowel een bron van kracht als een plicht. Aangezien de fysieke gemeenschap niet meer bestaat, heeft men namelijk nog wel verantwoording af te leggen aan de geestelijke gemeenschap. Het is niet gepast om de taal en cultuur van de gemeenschap oneervol te behandelen. Het gevoel dat ik na het leren van de taal heb is dat de zielengemeenschap ontwaakt is, de taalgeest leeft weer.
Ik treed bij levende taalgemeenschappen op als boodschapper, ik sla bruggen tussen groepen mensen en ik breng hun voorouderlijke talen onder de aandacht. Het Wangeroogs geleerd hebbende, zie ik mijn taak als boodschapper van de Wangerooger zielengemeenschap. Dus voor zowel levende taalgemeenschappen als geestelijke taalgemeenschappen heb ik dezelfde rol, en het maakt niet uit of de gemeenschap fysiek nog bestaat of overgaan is tot het geestelijke, want het gevoel is geheel hetzelfde. Eerder heb ik het gehad over toestemming, en het Wangeroogs is een schat waarvan ik dankbaar gebruik maak. Ik geloof dat ik dit doe met toestemming van de Wangerooger zielen omdat ik hun goed gezind ben; het gaat erom hoe men hen benadert. Are the Ancestral Spirits for or against me? Dat is een terugkerende vraag. Als men onrespectvol een graf betreedt, dan leidt dat ook tot ongemak of ongeluk, althans zo voelt dat; het is belangrijk respectvol met mensen om te gaan, of ze nu nog leven of al overgaan zijn tot het geestelijk.
Van de Wangerooger sprekers zijn alleen nog de zielen over, fysiek waren zijn er niet meer maar dat verandert niet hoe ik het Wangeroogs bejegen; ik ga met net zoveel respect met het Wangeroogs om als met het Schiermonnikoogs, Hindeloopers, Sagelterlands, Helgolands, Elfdaals en andere talen. Door de Wangerooger taal, die ik levend gemaakt heb dankzij mijn sterke behoefte om de taal tot mij te nemen, heb ik een band met de voorouders, die sprekers van het Wangeroogs waren, ontwikkeld. Zo werkt het ook met de levende talen die ik hiervoor genoemd heb. De verstandhouding met de geestelijke sprekers van het Wangeroogs is niet anders dan die met levende talen; als ik in mijzelf spreek in het Wangeroogs, dan zijn de zielen der voorouders mijn stille toehoorders, die mijn zinnen goedkeuren indien ik het volgens de regels en normen van hun oude taal goed opgebouwd heb. Om het gevoel uit te drukken dat we eervol met de zielen van mensen moeten omgaan, is er het volgende spreekwoord in het Nederlands: van de doden niets dan goeds (spreek geen kwaad over de doden). Van oudsher bejegent men zielen van overledenen met enige voorzichtigheid, dit is immers ook gepast bij de levenden onder ons.
Wanneer ik een taal geleerd heb, bezoek ik de gemeenschap, waarna ik ook hun toestemming, goedkeuring of erkenning kan ontvangen als lid van hun gemeenschap. Ik beschouw de eerste reis naar elke gemeenschap als een avontuurlijke en noodzakelijke pelgrimstocht en ik beschouw mijn eerste bezoek aan elke gemeenschap als een overgangsritueel, het is zoals een eindexamen waarbij getest wordt of ik qua taal- en cultuurkennis waardig ben een volwaardig onderdeel van de gemeenschap te zijn en ‘een der gelijken’ te worden. In het geval van het Wangeroogs wil ik zeker de pelgrimstocht naar het eiland Wangerooge maken omdat het eiland mij aantrekt, ik wil zien waar de taal ooit gesproken werd en de natuur- of oerkracht van het eiland in mij opnemen of kunnen voelen. Het eiland is waar de zielen van de sprekers geleefd hebben en gestorven zijn, het eiland is het geestelijk episch centrum van de taal; de wereld van de Wangerooger taal draait om het Waddeneiland Wangerooge, en vandaar wil ik het eiland heel graag bezoeken en aldaar de taal spreken en de oude sprekers van het Wangeroogs herdenken. Als ik mijn eerste reis naar Wangerooge maak, dan zal dit ter ere van de oude sprekers zijn en zal ik gedurende de reis aan hen denken, omdat ik zoveel verwantschap met hen voel dankzij de taal.
Bij elke gemeenschap is het belangrijk om toestemming, goedkeuring of erkenning te winnen. Deze verwerft men niet zomaar, het vergt veel inzet om alles wat de taal en cultuur aangaat echt eigen te maken zonder vooroordeel; men moet het blanco ingaan. De zoektocht naar erkenning is een elementair onderdeel van het leerproces; het leren van een taal en cultuur gaat om het integreren van informatie in een wereldbeeld, men moet alle feitjes goed weten te plaatsen in een totaalbeeld. Het verkrijgen van de goedkeuring der o zielengemeenschap doet men door te doen wat eerbaar is. Men moet derhalve goed luisteren naar wat de taal en cultuur zeggen en tevens luisteren naar wat het eigen gevoel zegt over wat eerbaar en niet eerbaar is; eenieder heeft zijn boerenverstand en kan aanvoelen wat goed en wat slecht is voor een taal en cultuur. Het is bijzonder belangrijk om een taal en cultuur goed te bejegenen omdat het de essentie van een volk is; de Wangerooger taal en cultuur zijn de essentie van de Wangerooger gemeenschap. Deze essentie is een bron van geestelijke kracht en de kracht van de oude sprekers is geconcentreerd in degene die de taal spreekt, dit is een voordeel die verworven wordt door de taal eigen te maken maar dat voordeel brengt ook plichten met zich mee die niet over het hoofd gezien mogen worden. Verantwoordelijkheid ten opzichte van de gemeenschap is een terugkerend thema. Men moet altijd verantwoording aan de gemeenschap afleggen en afstemmen met de gemeenschap.
Bij iedere gemeenschap kan men goedkeuring voelen indien men zich goed inzet voor de gemeenschap; jezelf nuttig maken voor anderen wordt op prijs gesteld. Zo voelt het ook met de geestelijke gemeenschap van het Wangeroogs. Al is deze gemeenschap er niet meer fysiek, ik voel mij nog altijd verantwoording schuldig; ik voel hun aanwezigheid langs de taal, dat kennelijk een portaal is naar de geestelijke wereld van Wangerooge. Ik ben daarom ook niet geneigd hun gemeenschap anders te behandelen dan die van andere talen. Gevoel doet veel met een mens, en misschien is niet iedereen even gevoelig, maar ik meen wel dat een taal veel met een mens doet en er is veel dat in een taal gevoeld kan worden indien men zich daarvoor openstelt en niet afschermt zoals sommige ‘rationeel denkenden’ de neiging hebben te doen waardoor ze een heleboel nuance missen. Een taal heeft altijd iets spiritueels dat moeilijk beschrijfbaar is met wetenschappelijke termen en dat beschreven dient te worden met filosofische termen die het geestelijke aspect van de taal redelijk kunnen benaderen; het gaat om benadering want een gevoel beschrijven is een opgave die bijna niet naar tevredenheid te volbrengen is. Voor mij is het spreken van een Wangerooger zielengemeenschap bevredigend omdat het mijn houding ten opzichte van het Wangeroogs redelijk goed vat, en het verklaart mijn gedrag. De taal betekent veel voor mij, ik merk een zonderlinge kracht vanuit de taal op die ik nog niet ervoer toen ik de taal nog niet machtig was; de taal is voor mijn leven een toegevoegde schat.
Het spirituele dat in een taal zit zou ik volgens de filosofie van mijn vader Kenneth Millarson kunnen aanmerken als ‘de oer in een taal’. Een taal is een bron van kracht zoals ik meermaals in dit artikel aangekaart heb. Chinezen hebben ook een woord voor een dergelijke krachtbron: 灵气 (língqì), dat nauw verwant is aan 显灵 (xiànlíng). De Chinese volksgelovigen zeggen namelijk dat er 灵气 (língqì) ergens in schuilt indien er ergens een kracht gevoeld wordt, en 显灵 (xiànlíng) is het bezield wezen dat een vertegenwoordiging of uiting van die kracht is. Plaatsen (bijv. tempels) waar 灵气 (língqì) ervaren wordt zijn heilig. Het Wangeroogs heeft een taalgeest, men zou kunnen zeggen volgens het Chinese volksgelovige wereldbeeld dat het Wangeroogs 显灵 (xiànlíng) heeft terwijl de taal een soort tempel is met 灵气 (língqì) en tevens heeft het eiland Wangerooge diezelfde magische kracht (灵气 língqì) terwijl de taal en cultuur der oude Wangeroogers verbonden zijn aan het eiland. De Chinezen, die van oudsher veel wijsheid omtrent respect en wenselijke gedrag geërfd hebben van de filosofie van Confucius, zouden mijn uitspraken over het belang van respect jegens de Wangerooger zielen goed kunnen volgen vanuit het confucianisme bezien. Het confucianisme is trouwens vanuit de mens gedacht, of beter gezegd, het is een gevoel vanuit de mens.
De Chinezen behandelen niet alleen de levende ouderen met respect, maar ook de overledenen. Het is immers de menselijk aard, mijns inziens, om eer te willen brengen aan de voorouders. Het is vanuit een oergevoel dat wij dit doen en als wij luisteren naar ons gevoel, doen we het juiste. Dat is ook hoe men verzekerd kan zijn dat hij erkenning vanuit de oude Wangerooger gemeenschap zal ontvangen, hun wezen leeft voort in elke nieuwe spreker. Zolang de taal niet door velen gesproken wordt, zal de kracht van de taal geconcentreerd zijn en dat hoeft niet een nadeel te zijn zolang de taalgeest maar in ere gehouden wordt. Het gaat niet om kwantiteit maar het gaat om kwaliteit; onder dat laatste versta ik ook authenticiteit. Men is alleen een echte spreker indien hij bereid is alles van een gemeenschap over te nemen; de Wangerooger taal en cultuur zijn de erfenis die achtergelaten is, en het wachtte op mensen die de taak op zich zouden nemen voor dit erfgoed te zorgen en traditioneel zullen overdragen aan de volgende generaties zoals de oude Wangeroogers dat ook deden. Traditie is wat authenticiteit gestalte geeft, en traditie houdt het overdragen van kennis in. Een authentieke spreker van het Wangeroogs zal ook diens kennis overdragen en de taal hoeft niet overgedragen te worden aan veel mensen, het gaat er alleen om dat het goed geschiedt. Iedere spreker is iemand in wie de taalgeest gedragen wordt, en indien men het voor elkaar krijgt een taal te dragen, leidt dat automatisch tot goedkeuring vanuit de geeenschap, of die nu fysiek of geestelijk is. Het onderdeel zijn van een gemeenschap gaat om het dragerschap, een spreker is een drager van alle historische/voorouderlijke kennis.